Processies en ommegangen: een toekomst?

Ik ben al enkele jaren bezig met de studie van het volksreligieus cultuurpatrimonium, waarbij ik telkens andere aspecten belicht. Ik ben begonnen met de registratie van al datgene wat er nu nog gebeurt in de bisdommen Antwerpen en Hasselt. De enige zin die uit dat onderzoek geregeld geciteerd wordt en tevens het hele verhaal samenvat, wil ik u niet onthouden: "Indien men vroeger met nu vergelijkt, gebeurt er in de volksdevotie bijna niets meer, maar als men ervan uitgaat dat er nu bijna niets meer gebeurt, blijkt er nog verrassend veel te gebeuren." Daarna heb ik me in mijn onderzoek gebogen over de kwestie wat er precies gebeurt. Ik heb de grote diversiteit aan rituelen in de volksdevotie kunnen terugbrengen tot zes basiscategorieën en ik heb geprobeerd te verklaren, wat er precies in die rituelen gebeurt. Die studie zegt meteen waarom nog zovele rituelen in gebruik waren en zijn.

Vandaag wil ik twee vragen behandelen waarvan niet meteen iedereen wakker ligt, maar waarop ik toch de aandacht wil trekken. In tegenstelling tot de vorige objecten van mijn onderzoek, houden die vragen een groter publiek bezig. Die twee vragen passen volledig in de context van dit gebeuren, dat per slot van rekening toch ook toeristisch is. De eerste vraag luidt als volgt: hoe komt het dat er nog zoveel bedevaarten, processies, ommegangen en carvanavalsfeesten zijn? Het gaat toch om typische uitingen van katholiek leven en de tijd van het Rijke Roomse leven is definitief voorbij. Hoe komt het dat die gebeurtenissen nog steeds plaatsgrijpen, terwijl de context helemaal veranderd is? Ten tweede: hoe zullen die fenomenen in de toekomst evolueren? Een wetenschapper kan vanzelfsprekend niet in de toekomst kijken, maar hij mag op basis van de huidige stand van zaken zich toch wel aan een prognose wagen.

Alvorens die vragen te beantwoorden, eerst een kort historisch overzicht en ik begin met carnaval. Vóór de aanvang van de Vasten, vierde men in de christelijke Middeleeuwen Vastenavond, het voorbereidingsfeest op de lange Veertigdagentijd. Men deed zich om twee redenen te goed aan spijs en drank. In de eerste plaats moest er gevast worden en moest men zich bijgevolg onthouden van overmatig voedselgebruik. In de tweede plaats maakte men van de gelegenheid gebruik om al het bederfelijke vlees op te gebruiken. Aan die opruiming herinnert waarschijnlijk de etymologie van het woord carnaval: carne vale(vlees, vaarwel). Er werd uitbundig gefeest en gezwelgd, zodat de kerk - en later ook de burgerlijke overheid - geregeld moesten tussenkomen. Net als carnaval, horen processies ook thuis in een christelijke context. Men trok in stoet naar bedevaartplaatsen en men voltrok er een aantal rituelen om in de gunst van de betrokken heilige te komen. Bedevaartsoorden, waar processies georganiseerd werden, trokken massa's volk. Om de inhoud van de processies te illustreren, begon men allerlei zaken uit te beelden, zodat de processies uitgroeiden tot heuse ommegangen met heel wat spectakel.

De eerste vraag: hoe komt het dat bedevaartplaatsen nog duizenden bezoekers trekken, terwijl de kerken leeglopen? Niet alleen de kerken lopen leeg: empirische studies wijzen erop dat ook het aantal kerkelijke huwelijken, doopsels en begrafenissen op de terugtocht zijn. Processies lokken soms honderden toeschouwers en in het geval van ommegangen gaat het niet zelden om enkele duizenden belangstellenden. Carnaval is een heus volksgebeuren, terwijl het verbonden was aan een kerkelijke periode. Om dat alles te verklaren, moeten we terugduiken in de tijd, een tijd die ongeveer dertig à veertig jaar geleden heeft opgehouden te bestaan: de tijd van de grote verhalen.

Katholicisme, liberalisme, socialisme en communisme waren allemaal grote verhalen in die tijd. Met een groot verhaal doelt men op het feit, dat die ideologische systemen het leven van de mens totaal begeleidden en zelfs leidden. In ons land noemde men die grote verhalen "zuilen". Ik geef een voorbeeld uit de socialistische zuil: vroeger werd iemand geboren en in een "rode wieg" het huis binnen gedragen en toen hij of zij stierf droeg men hem/haar in een rode kist buiten. De tijd tussen die twee ultieme levensmomenten bracht men door in een socialistische jeugdbeweging, afgelost door de socialistische ziekenkas, de socialistische vakbond en de socialistische vakantie-organisaties. In een katholiek huisgezin waren vader en moeder christelijk gesyndiceerd en "geziekenkast", de kinderen waren bij chiro of scouts en liepen school in een katholieke instelling. Opa kocht zijn zaad bij de Boerenbond en belegde er tevens zijn geld. De vakantiegenoegens zocht men in kampen van de christelijke mutualiteit. In het socialistische huisgezin moest men niet zeggen dat 1 mei naderde of dat de lentefeesten voor de deur stonden en in het katholiek huisgezin wist iedereen precies wanneer het carnaval was en wanneer de processie uittrok. Al die feesten waren als vanzelfsprekendheden ingebakken in het dagelijks leven. Men leefde helemaal binnen één groot verhaal. Het was trouwens niet eenvoudig om uit zo'n groot verhaal te stappen. Niet alleen de verschillende zuilen maakten het erg moeilijk om bijvoorbeeld van vakbond of ziekenkas te veranderen, maar er was ook de ingrijpende sociale controle.

In dat kader van de grote verhalen horen bedevaarten, processies en ommegangen thuis, zoals een visje in het water, in het katholieke water welteverstaan. Maar de tijden zijn veranderd... De grote verhalen bestaan niet meer. Iedereen heeft momenteel zijn eigen verhaal. Niemand laat zich nog commanderen door één welbepaalde zuil, of die nu katholiek, socialistisch of liberaal is. Dat kan men het beste zien aan volgende feiten en ik start met de socialistische zuil. In een socialistisch huisgezin is het niet meer vanzelfsprekend dat de kinderen naar een rijksschool moeten. Velen sturen hun kinderen naar katholieke scholen en de redenen daarvoor zijn divers: de school is dichtbij of de school geniet een goede reputatie. Op dezelfde manier is er een goede bankinstelling in de buurt. Ze is wel van liberale signatuur, maar ze ligt in de omgeving en het personeel is er vriendelijk. Hetzelfde gebeurt in een katholiek huisgezin: vader of moeder voelt zich het best bij de socialistische vakbond, want het vakbondslokaal is naast de deur. Waarom verder gaan? En ook onze vakanties stellen we zelf samen. We laten ons in onze keuze niet meer beperken door het aanbod van de zuil waartoe we zogezegd nog behoren.

Vele zaken waarvoor de oude grote verhalen staan, zijn afgetakeld. Vroeger kon er niets bestaan, tenzij in een groot verhaal. Tot zelfs de kinderopvang en de fanfare toe: alles moest een bepaalde signatuur hebben of de overlevingskansen werden tot nihil herleid. Die tijd behoort grotendeels tot het verleden. We kiezen datgene waarvoor we zin hebben en waar we denken ons het beste bij te voelen, van welke signatuur dat ook moge zijn. De tijd van de grote verhalen is voorbij; we stellen nu ons eigen verhaal samen uit het aanbod dat overblijft uit de grote verhalen, naast een nieuw, geïmporteerd aanbod (hetzij uit Amerika, hetzij uit het Verre Oosten). Dat verklaart al een heleboel: het aantal deelnemers aan carnaval is verbazingwekkend, alhoewel bijna niemand de kerkelijke context van dat feest begrijpt. De eucharistievieringen op kerstdag zitten stampvol, alhoewel er bijna niemand van wakker ligt dat op dat ogenblik christenen één van hun twee centrale geloofspunten gedenken, namelijk het feit dat God mens is geworden. (Het andere centrale geloofspunt is de Drie-ene God) De talloze Sint-Maartensvuren, die oplaaien rond 11 november, hebben niets meer te maken met Sint-Martinus. Men pikt het mee omwille van de sfeer of de grote mensenmenigte. De intrinsieke zingeving is weg. De oorspronkelijke reden om deel te nemen aan het feest, laten zien dat men katholiek is, is weggevallen en vervangen door een andere, maar welke? Er is er maar één mogelijk: ik vind het fijn, ik vaar er wel bij, ik vind het leuk...

Dat is nu net wat bedoeld wordt met pluralisme: "anything goes". Alles is even goed en evenwaardig. Men kiest wat men wil, zonder verder engagement. In tegenstelling tot de wekelijkse eucharistievieringen en de deelname aan de kerkelijke sacramenten, heeft men het intensief katholiek zijn opgegeven en men komt enkel naar iets wat de kerk organiseert, omdat men er zich op dat ogenblik in kan vinden. Datzelfde geldt trouwens ook voor de grote verhalen van het liberalisme en socialisme. Men gaat enkel nog naar de dingen die ze organiseren in de mate dat men ze leuk vindt. Iets leuk vinden wordt het centrale criterium en maakt ook dat katholieken naar feesten van "de anderen" gaan en omgekeerd.

Het kan niet anders, of de oude tradities moeten aan identiteit verliezen. Een processie of een lentefeest van vijftig jaar geleden is niet meer hetzelfde feest nu. Als de typische context van het grote verhaal wegvalt, verandert ook de betekenis van de rituelen in dat grote verhaal. Men kan zich de vraag stellen of een ommegang en een processie zonder catechetische context nog wel echte ommegangen of processies zijn. Men kan zich de vraag stellen of een carnavalsfeest zonder de context van vasten nog wel een carnavalsfeest is. Hier constateren we iets eigenaardigs: zelfs nadat het grote verhaal verdwenen is en nadat de verschillende rituelen van die grote verhalen aan oorspronkelijke betekenis hebben ingeboet, blijven ze bestaan. Waarom?

Ik neem als voorbeeld van een hardnekkig overlevend ritueel de bedevaart. Ik wil aantonen dat van de oorspronkelijke betekenis - die ik eerst zal uiteenzetten - niets meer over bleef, maar toch bestaat het fenomeen nog steeds en bloeit het relatief goed. De antropoloog Victor Turner reikte de eerste sleutels aan om te begrijpen wat een oorspronkelijke bedevaart inhield. Hij toonde aan dat elke traditionele bedevaart bestond uit drie fasen: separatie, limen of marge en aggregatie. De eerste fase (separatie) behelst symbolisch gedrag dat het loskomen van de groep of van het individu betekent. Het individu of de groep kunnen loskomen van een eerder gefixeerd punt in de sociale structuur of van een relatief stabiele set van culturele condities (een culturele staat). Als eerste fundamentele gegeven van de bedevaart gold dus dat men een tocht ondernam, weg van de gemeenschap waartoe men behoorde. Tijdens de tussenliggende, liminale periode, wordt de status van het rituele subject ambigu: het passeert door een sfeer of een dimensie die geen enkel kenmerk gemeen heeft met de vorige of de toekomende status. Het individu zit geprangd tussen alle andere bekende classificatiepatronen. Op de bedevaartplaats behoort de bedevaarder tot geen enkele groep meer. In de derde fase (aggregatie) wordt de doortocht geconsumeerd en het subject kan terugkeren tot het bekende, geclassificeerde, sociale leven. Het subject bevindt zich opnieuw in een stabiele status, heeft rechten en plichten van een duidelijk gestructureerd type en er wordt verwacht dat het zich gedraagt volgens de normen en patronen van de nieuw verworven status. Thuisgekomen wordt van de bedevaarder verwacht dat hij een ander mens is.

Laat het intussen duidelijk zijn dat de bedevaart op die drie cruciale punten gewijzigd is. Wat het eerste aspect betreft: de tocht is geen tocht meer. In het woord bedevaart zit het woord "varen". Varen was vroeger een risicovol gebeuren en men zei steevast van zeelui dat ze ervaren mannen waren. Ook in het woord "ervaring" schuilt trouwens hetzelfde "varen". Men sprak bijgevolg van een bedevaart en niet van een bedetocht of een bedereis, net om het gevaarlijke van de onderneming aan te duiden. Vroeger trok men men niet alleen over slechte, maar ook gevaarlijke wegen. Men wist wel wanneer men vertrok, maar niet wanneer men thuis kwam. Dat is veranderd. Nu stapt men in een wagen of een trein... Wat het tweede aspect betreft: bij de meeste mensen is geen sprake meer van transformatie in het heiligdom van de bedevaartplaats. Men wil ook niet transformeren. Men gaat per slot van rekening naar de bedevaartplaats om er eens uit te zijn of om een tas koffie te drinken achteraf. Van een inwendige verandering, in casu meer christen worden, is lang geen sprake meer. Wat het derde aspect betreft: men is geen ander mens wanneer men terug thuiskomt en men wordt ook niet als ander mens bekeken. Me dunkt dat dat toch enkele fundamentele betekenisverschuivingen zijn en die kunnen we ook toepassen op de andere fenomen die hier centraal staan.

Het antwoord op de eerste vraag schuilt net in die betekenisverschuiving, maar eerst dit. Er is één groot verhaal dat gegroeid is naarmate de andere grote verhalen uitstierven en dat is het grote verhaal van de economisering. Als de echte betekenis van de feesten en rituelen losgemaakt wordt van de oorspronkelijke context, kunnen ze op de markt van vraag en aanbod gegooid worden, waar ze voor iedereen, die er interesse voor betoont, toegankelijk zijn. Als iets van de intrinsieke betekenis wordt ontdaan, wordt het herleid tot een produkt op de markt. Iedereen op de markt stelt tegenwoordig op die wijze zijn eigen korf samen van datgene wat hij of zij leuk en interessant vindt. De economie speelt aardig in op die tendens, want zelfs de meest dierbare dingen worden herleid tot koopwaar, zoals levensbeschouwelijke rituelen en feesten, en ook kunst en vrije tijd. Ons gehele leven is herleid tot een markt: we spreken nu over een vrijetijdsmarkt, een arbeidsmarkt, een huwelijksmarkt, een kapitaalsmarkt, een voedingsmarkt, een onderwijsmarkt enzovoort. Bij gebrek aan andere grote verhalen, is de economie het ultiem integratiepatroon geworden. En dus spelen economische wetten: als carnaval, processies en ommegangen in de christelijke betekenissfeer blijven, kunnen ze slechts door een kleine groep geïnteresseerden geconsumeerd worden en dus worden ze ontdaan van hun oorspronkelijke context, met de bedoeling ze voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk te maken. Enkel in die gewijzigde betekenis kunnen ze overleven en dat verklaart meteen waarom ze kunnen overleven. Het waarom iemand iets consumeert is niet meer belangrijk. Het enige dat telt is dát er geconsumeerd wordt. Op die manier moet men amper nog religieuze inspiratie zoeken bij ommegangen, processies en carnaval en dat verklaart meteen waarom ze nog bestaan. Meer nog, omdat religie goed in de markt ligt, wordt er zelfs bijgecreëerd, denk maar de rage van grote kerststallen. Enkel naïevelingen kan men wijsmaken dat het daar gaat om een oude, Kempische traditie. Een wetenschapper constateert dat het in werkelijkheid gaat om een recent fenomeen (midden jaren tachtig) dat zich over gans Europa uitstrekt en waarvan het hoofdmotief romantiek is.

De eerste vraag is daarmee beantwoord. Ja, fenomenen als ommegangen, processies en carnaval kunnen blijven bestaan, ondanks het feit dat ze op een typisch christelijke voedingsbodem gegroeid zijn. Ze kunnen dat, omdat ze van betekenis veranderd zijn: in plaats van catechetische momenten, zijn het toeristische attracties geworden, georganiseerd door VVV's en heemkundige kringen, maar vaak niet meer door de kerk. Kunnen we ook iets zeggen over hun toekomst? Over de toekomst van de gote evenementen - ik denk daarbij aan de grote ommegangen - kunnen we zeker iets zeggen, wat betreft hun populariteit.

Ik heb aan het begin van deze voordracht al laten horen dat het niet aan wetenschappers is om uit te maken hoe de toekomst zal verlopen, maar in de lijn van het voorgaande is het mogelijk een prognose te maken over de toekomst van ommegangen, processies en carnaval. Het antwoord kan niet vervat liggen in de authentieke betekenis van de gebeurtenissen, want dan waren ze alle al dertig of twintig jaar geleden ter aarde besteld. Het antwoord ligt vervat in de economische verstrengeling. Het is net omdat ze een consumptieartikel geworden zijn, dat ze konden overleven en dat zal ook hun toekomst bepalen. In de mate dat het om een sterk artikel gaat dat mensen aantrekt, zal het aangeboden worden op de markt van vraag en aanbod. Indien de aandacht verslapt en de verkoop in dalende lijn gaat, is de toekomst minder verzekerd. Om u te overtuigen van de economisering van processies en ommegangen vraag ik u het volgende te overwegen: voor het bedrag dat men nu enkel en alleen aan reclame besteedt om een ommegang te promoten, dekte men vroeger alle kosten van zo'n ommegang. Reclame is een belangrijke factor geworden in deze aangelegenheden. En zelfs concurrentie is niet vreemd: de lichtstoeten van Mol en Ginderbuiten, de zevenjaarlijke ommegangen van Hasselt en Tongeren...

We weten nu wát de toekomst bepaalt van de fenomen ter discussie, maar is die positief of negatief? De vraag wordt alsmaar moeilijker, maar ik doe mijn best om doorheen de bomen het bos nog te zien. Ik vermoed dat de toekomst er niet rooskleurig uitziet, noch voor onze fenomenen, noch voor andere, zoals Valentijnsdag, de kerstman en Halloween. De tendens die zich nu doorzet, kan niet blijven aanhouden en zal op den duur contra-productief werken. Ik bedoel het volgende: doordat de economie, die consumeren centraal stelt, zoveel feesten doet groeien, zal op den duur niet meer gefeest worden. Ik kleur die stelling in. Sinds een tiental jaar is men begonnen met de promotie van Valentijn en met de betekenisverschuiving van het paasfeest: allerlei paasartikeltjes zoals paasbomen en hebbedingetjes om erin te hangen maken opgang. Sinds een drietal jaren is Halloween erbij gekomen en neem het maar van me aan: over nog eens drie jaar zal Halloween ook in de Lage Landen een successtory zijn, net zoals het dat nu al is in de ons omringende landen. Op meer en meer plaatsen organiseert men Sint-Maartensvuren, Sint-Hubertuszegeningen en voertuigenzegeningen en ga zo maar door. Er worden zoveel momenten om te feesten gecreëerd, met de bedoeling te consumeren natuurlijk, dat de zin van het feesten en dus de drang om te consumeren zal vergaan. De Amerikaanse cultuurfilosoof, Neil Postman, drukte dat als volgt uit: "We amuse ourselves to death" (We amuseren ons te pletter). Ik ben van nature optimistisch, maar ik denk dat hij gelijk heeft: beeld men in dat men elke dag aan een feestdis zit, hoe zal dan na een maand feestelijk eten smaken? De trend die zich de laatste twintig jaar heeft ingezet, kan niet blijven aanhouden, ook al niet omdat er geen geld is om elke dag te feesten... Nadat de oorspronkelijke betekenis van de meeste feesten is verdwenen, zal ook de consumptiebetekenis verdwijnen en zullen de feesten geruisloos verdwijnen of vervangen worden door iets anders. Vermoedelijk zal het dat laatste zijn, maar dan is het gissen. Welke feestelijkheden zullen overleven, in welke vorm en met welke betekenis? Dat is nog maar de vraag en verder durf ik niet gaan met mijn prognoses.