Maak de weg open voor het goddelijk gebeuren (Lc 10,1-12)

De boodschap die Jezus gebracht heeft, is een boodschap van God. Zij is geen pleidooi voor mensenrechten. Niet dat deze geen belang hebben, maar die boodschap, het evangelie, overstijgt deze. Zij is veel meer. Het evangelie heeft een goddelijke inhoud. Daarom kan de mens niet eigenmmachtig oordelen. Wanneer Christus vraagt het evangelie te verkondigen, moet de mens weten dat hij er delicaat moet mee omgaan. Het is een taak die hem wordt toevertrouwd; hij mag dus niet handelen alsof het evangelie een koopwaar is die hij gelijk hoe aan de man moet brengen. Hij moet voorzichtig zijn en niet te werk gaan volgens menselijke normen en het werk uit Gods handen nemen. Het evangelie immers spreekt over Gods eigen leven. het is dan ook Hij die kracht en zin moet geven aan onze daden en woorden. Door menselijke woorden zal niemand zich tot God keren, al zijn wij zijn werktuig.

Wanneer iemand een keuze moet maken tussen de wereld en God, tussen eigen initiatief en de taak die hem op de schouders wordt gelegd, wanneer iemand een keuze moet maken tussen wat oppervlakkig genot en de liefde die God zelf is, tussen egoïstisch plezier en zich geven aan de anderen, aan God, wanneer God ons wil aanspreken door zijn Zoon die ons iets te bieden heeft dat niet van de wereld is, dan zijn onze menselijke middelen niet aangepast. Die menselijkke middelen kunnen Gods genade niet vervangen. Wij zijn geen eigenaars, enkel beheerders. Zorg dat God niet zal zeggen: juist wat Ik van u gevraagd heb, heb je Mij niet gegeven.

Wanneer God ons dus roept om in zijn wijngaard te werken, wanneer Hij op ons wil rekenen om zijn boodschap verder te dragen, dan is het niet aan ons om voorwaarden te stellen om te zeggen hoe het dient aangepakt. Wij mogen niets opeisen, niets doen zonder rekenschap te geven, want dan staan wij niet meer in zijn dienst en worden goddelijke waarden ondergeschikt aan het menselijk verstand. Integendeel, als God ons roept, doet Hij beroep op onze menselijke kleinheid. Dan vraagt Hij ons vertrouwen in Hem. Mag Hij ons bij de hand nemen? Wij kunnen enkel zeggen: Heer, hier ben ik, wat geeft Gij mij te doen?

Is het niet de bekoring van deze tijd die tot zoveel in staat is, dat zij ook de bevoegdheid wil opeisen over wat van God is. Wat wij in de eerste plaats te doen hebben, wat veel vergeten wordt, is hopen en bidden; want juist dan erkennnen wij Gods grootheid en onze kleinheid, Gods almacht en onze onmacht.