Christus voltooit zijn opdracht

Drie jaren waren de apostelen in Palestina met Jezus omgegaan. Zij waren heel de dag bij Hem toen Hij zieken genas en wonderen deed, toen Hij sprak over de vogels in de lucht en het rijpende koren, over de werklieden in de wijngaard, toen Hij de mensen wees naar de herder met zijn schapen en Hij de aandacht trok op de vrouw op zoek naar het verloren geldstuk. Zo leerde Hij hen stilaan, door beelden uit het dagelijkse leven, het Rijk Gods kennen. Nu was de tijd van de onderrichting voorbij.

Er was nu een andere periode aangebroken, een periode om te bewijzen dat Hij nadat Hij, nadat Hij gestorven was, weer leefde, dat Hij om hen bekommerd bleef, want Hij had de opdracht van de Vader nog niet voltooid. Hij moest zijn apostelen nog leren op een andere wijze met Hem om te gaan. Hij moest hen brengen tot het geloof in zijn goddelijke aanwezigheid in deze wereld.

Daarom verscheen Hij na zijn verrijzenis aan zijn apostelen bij het meer van Tiberias. Zij hadden een ganse nacht gevist en niets gevangen. Hij riep hen toe het net langs de andere kant van de boot uit te werpen. Zij deden het, al herkenden zij Hem niet. Zij hadden toch niets te verliezen. maar onverwacht vingen zij veel vis.

Nu werd Hij wel herkend, het eerst door de leerling van wie Hij veel hield, zegt het evangelie. Liefde immers doet opzien naar iemand van wie men houdt en zij opent het hart, maakt ontvankelijk. Omdat de apostelen eerder zoveel hadden meegemaakt, herkenden zij Hem na deze onverwachte visvangst.

Zo wilde Hij hen leren dat Hij nog leefde en dat Hij aan hen dacht. Hij wilde hen leren vertrouwen hebben in zijn almacht en hen doen inzien dat de Vader met Hem was om hen te roepen zijn werk werk verder te zetten: mensen samenbrengen in de Kerk waarvan Petrus het hoofd zou zijn, een Kerk die gebouwd zal worden op de zwakheid van de mens, die echter op God zijn betrouwen wilde stellen. Daarom stelde Jezus deze enige belangrijke vraag: "Petrus, bemint ge Mij?", een vraag die Petrus herinnerde aan zijn verloochening: "Ik ken die mens niet". Een vraag ook die hem herinnerde aan zijn voortvarendheid en overmoed: "Ik zal U nooit verlaten".

Het was de derde keer dat Jezus aan zijn apostelen verscheen. Zo toonde Hij hen dat Hij altijd in de Kerk aanwezig zal zijn om hen bij te staan: "Ik zal u niet als wezen achterlaten". Zij moesten dan wel zijn Godheid erkennen die met menselijke ogen niet zichtbaar is.

Er was inderdaad een nieuwe periode aangebroken: een periode waarin zijn lichamelijke aanwezigheid niet meer nodig zal zijn maar waarin de Geest zijn werk zal verderzetten. Wat door zijn menswording is begonnen, zal door de Geest worden voltooid.