Hoe vinden wij de weg? (Lc 9, 18-24)

De opdracht die Christus van de Vader had ontvangen was niet gemakkelijk: in de liefde tot het uiterste gaan. Voor zijn lijden zou Hij zelfs vragen de kelk weg te nemen. Daar-bij moest Hij niet alleen aan het volk zeggen dat Hij daartoe in de wereld was gekomen, Hij moest hen ook uitnodigen Hem in die liefde te volgen.

Om hen daartoe te brengen moest Hij stilaan en stap voor stap te werk gaan, want de Messias die zij verwachtten, kon toch geen Messias zijn die zou lijden en sterven en vernederd worden. Daarom begon Hij te zeggen dat Hij niet gekomen was om een oplossing te geven voor de moeilijkheden van iedere dag. Hij spreekt over het zich verloochenen, zijn leven verliezen, het kruis opnemen.

Hij gaf wel een lichtpunt. Zoals zij van het menselijk leven hielden, zal Hij hen een ander leven geven, zijn leven, zijn liefde, een leven dat hen dieper zal raken dan het opper-vlakkig genieten van het aardse en materiƫle leven. Zij moesten daarom de moeilijkheden niet zoeken. Hij vroeg hen wel niet te leven alsof het aardse het doel zou zijn, maar dat zij soms op de een of andere manier ervan afstand zouden doen. Dan zouden zij door God geraakt worden en door Hem geliefd, zoals de Vader Hem liefheeft en Hij van de Vader houdt. In het diepste van hun hart zouden zij God aan hun zijde weten. Augustinus zegt: "Elke mens wordt aangetrokken door zijn drang naar genot. Kunnen wij dan niet met des te meer recht beweren dat wij getrokken worden tot Christus die dit alles is? Zouden soms alleen de lichamelijke zintuigen kunnen genieten en het innerlijke van de mens niet?"

"Deze hoop zal ons de rust geven die enkel in geloof kan gegeven worden, zodat gij u kunt verblijden". zegt de H.Pau-lus. Maar om dit te kunnen begrijpen, zal Chrisitus eerst moeten verrijzen en ons de Geest zenden, of om het met een vergelijking te zeggen: wij zullen slechts de vlinder zien wanneer hij zich heeft ontpopt en van zijn omhulsel heeft bevrijd.

Daarom zegt Christus ook iets over zijn verrijzenis, de toegangspoort tot eeuwig leven. Want zonder de verrijzenis van de Heer blijven wij vastzitten in menselijke gedachten en verlangens in ons omgaan met de wereld. Wij zullen tot dit nieuwe leven niet in staat zijn, als wij ons niet kunnen vasthouden aan Christus, die ons daarin is voorgegaan, in wie wij kunnen geloven en op wie wij onze hoop kunnen stellen. Uiteindelijk zullen wij dan, zoals Christus, ons leven in Gods handen kunnen leggen: "In uw handen, Vader, beveel ik mijn geest".

Dit is de grondslag van de christelijke opvoeding, al zijn wij daar aller-gisch voor en zal deze in onze zo materieel ingestelde wereld steeds moeilijker aanvaard worden.